Schrijvers om de Noord
![]() |
olieverfschilderij door Trudy Kramer |
Jan Veenstra
Bazaar aan het Opgaande
Vederlicht en gretig leefden ze elk jaar weer naar de bazaar toe. Niet dat ze in '59 geen kopzorg hadden. Er was de lever van ome Jan, een onbetaald kozijn van Japik Haze en het moetje van Riekie.
Bovendien had je de droogte nog, die godvergeten droogte.
Eigenlijk mocht Riekies moetje trouwens niet eens zo worden genoemd.
Geen mens wist immers wie de vader was en Riekie wilde er geen woord over
kwijt. In feite was ze lelijk te pas, maar zó zwaar tilde het Opgaande er nu ook
weer niet aan.
Omdat de hitte niet van wijken wilde weten, werd de bazaar buiten op het
schoolplein gehouden. Geu Zwiep was 's middags nog lampen wezen ophangen
in de kastanjebomen. In de hoek bij het fietsenhok waren schragen geplaatst
met stoelen aan weerszijden en meester Moerman had de luidspreker
van zijn grammofoon in het open keukenraam gezet. De vrolijke klanken van
de Ramblers buitelden over het schoolplein.
In voorgaande jaren was er voor de muzikale invulling altijd een beroep
gedaan op de zusjes Piloen met hun vader op accordeon. Legendarisch waren
de hoge uithalen van de zusjes, maar dat was verleden tijd.
Vanwege de kerkorgelcrisis.
Als vaste organist had vader Piloen tot voor kort iedere zondag de spanten
van het kerkdak beproefd met donderende koralen en eindeloze voorspelen bij
elke psalm.
Maar nu was hij onlangs door de kerkenraad gemaand wat beknopter te
begeleiden, zeker in de middagdienst, want 'melktijd is melktijd' hadden de
boeren gemopperd. Dat was vader Piloen volledig in het verkeerde keelgat
geschoten. Voorlopig werd iedere muzikale bijdrage aan de gemeenschap
opgeschort. Geen zusjes Piloen op de bazaar en 's zondags zuchtte de gemeente
onder Misko Beentjes, die een acceptabele koordirigent was, maar achter het
kerkorgel een regelrechte klungel.
Sommigen meenden dat Misko de vader moest zijn van Riekies kind. De dirigent
van het gemengde zangkoor In Excelsis Deo, waarin Riekie sinds vorig
zomer meezong bij de alten, had inderdaad de schijn tegen. Ondanks zijn verstreken
jaren was Misko Beentjes nog vrijgezel en dat inmiddels niet meer van
harte.
Tot zijn veertigste was hij de flierefluiter, de Don Giovanni van het Opgaande
en verre omstreken geweest. Het heertje. Elegant en voorkomend als geen een.
Niemand lichtte zijn hoed als Misko. De vrouwen ontlokte het steevast een vertederde
giechel en soms ook een enigszins meewarige blik op de eigen vrijer of
echtgenoot. Lange tijd was er geen haar op Misko's hoofd die er aan dacht zich
aan één vrouw te binden. Hij zwierde van de één naar de ander, waarbij het
zwieren belangrijker leek dan de liefde.
Maar de jaren waren ook Misko niet in de koude kleren gaan zitten. Zeker na
de dood van zijn moeder, bij wie hij in woonde, werden de avonden eenzamer
en eenzamer. Daarom was Misko sinds enige jaren op jacht. Een beetje verbeten
en niet meer zo zwierig. Hij werd er ook wat morsig van. Een man van sleetse
elegantie.
In stilte - maar het hele Opgaande wist het - was hij gek op Trijntje Wepel, een
levenslustige meid van zevenentwintig en een buitengewoon goede sopraan.
Misko had echter geen schijn van kans bij haar, want Trijntje Wepel hield boven
alles van haar vrijheid. Begin '43 was ze door va en moe Wepel als het tienjarige
nichtje Trijntje opgenomen in het gezin aan de negende wijk. Toen er na '45 niemand
naar Tamara Weisman kwam vragen, bleef ze Trijntje Wepel en werd als
de dochter, die moe Wepel altijd al had willen hebben, aan het gezin toegevoegd.
Behalve een begenadigde sopraan was ze ook veruit de beste speler van
de toneelvereniging. Voor regisseur Geu Zwiep reden genoeg haar al voor het
derde achtereenvolgende jaar de hoofdrol te geven.
Trijntje was niet helemaal van onbesproken gedrag. Althans, onder sommige
vrouwen. Wat in ieder geval klopte was dat Trijntje een bijna magische aantrekkingskracht
had op mannen. Een gezond, tikkeltje mollig lijf, stevige borsten,
pikzwart haar en een mond die met gemak een heel ganzenei kon omvatten.
Er werd wat afgefantaseerd aan het Opgaande. En de vrouwen voelden dat.
Sommigen fietsten daarom 'voor de gezelligheid' hun mannen vast tegemoet
tegen het einde van de koor- of toneelrepetities.
Men zei dat zelfs de mannelijke dieren onrustig werden als Trijntje Wepel
voorbij kwam. Althans de beer van Mans Wedeman en de stier van Marchienus
Jaarsma. De beer was een keer met het schuim op de bek dwars door het schot
gekomen, aldus Mans. En Marchienus zei dat hij laatst touw tekort kwam om
de stier in bedwang te houden.
Maar iedereen moest ook erkennen dat Trijntje nog nooit op iets onwelgevoegelijks
was betrapt. En Beeltje Zwiep, de vrouw van Geu, was zelfs ronduit
tevreden. Sinds Geu Trijntje regisseerde was hij thuis aanminniger dan Fallstaff
ooit zou worden tegen de vrolijke vrouwtjes van Windsor.
Hoewel Misko Beentjes het natuurlijk betreurde dat hij Trijntje uit het hoofd
moest zetten, was hij inmiddels bereid met minder genoegen te nemen. Iedere
vrouw was goed en hij wilde ook zijn kapitaaltje wel inbrengen, maar dan
moest er 'boter bij de vis'.
Bij Dirkje Brader, de vitale weduwe van Goof Brader, die het niet breed had
na haar mans tragische dood op de Zuidlaardermarkt, was dat verkeerd uitgepakt.
Op een avond had de hunkerende koordirigent bij haar aangebeld. Dirkje
liet hem in de voorkamer en schonk thee in. Misko zette zijn voorstel uiteen en
besloot met 'boter bij de vis'. Dirkje had even geknikt, was rustig opgestaan,
had het jachtgeweer van haar overleden man uit de kast gehaald en het recht op
het kruis van Misko gericht. Toen had ze de trekker overgehaald. Tegen de keukendeur
was Misko geluidloos in elkaar gezakt. Dirkje had hem bijgebracht
met een sleef koud water en alleen gemompeld dat het geweer de volgende keer
geladen zou zijn.
De meesten konden zich niet voorstellen dat mooie Riekie het hooi in was
geweest met smoezelige Misko. Ze konden zich echter wel voorstellen dat
Riekie het liever verzweeg als het toch zo was gegaan.
Je kon nog beter lelijk te pas zijn, dan met Misko Beentjes moeten trouwen.
Al vroeg was het een drukte van belang op het schoolplein.
Mannen, die een natte kam door het haar hadden gehaald, in witte boezeroens
met opgekrulde mouwen, nonchalant op hun nette klompen. En met een
genadige blik in de ogen. Vrouwen, die een hele middag met krulspelden hadden gelopen, in dunne jurken met lakceinturen. Onwennig op hun hoge hakken.
Met ogen op steeltjes. Gegrepen door een vrolijke bries en even opgetild
naar de top van hun bestaan.
Zelfs Fokkes ouders kwamen gearmd schoolplein op. Gepermanent en goed
ingeregen zag moe Booij er op haar voordeligst uit. Poederdoos en schemering
verzachten de groeven in haar gezicht. Va Booij droeg vier sigaren in het borstzakje
van zijn overhemd. Drie voor zichzelf en één voor buurman Jans Bramer,
die van zijn Foekje geen rookwaar mocht kopen. Natuurlijk liep vrouw Goliath
ook rond op de bazaar. Ze torende boven iedereen uit en speurde met een argwanende
blik langs de stalletjes. De vorige keer waren de door haar Spar
beschikbaar gestelde jodenkoeken namelijk tegen de afspraak in, niet als eerste,
maar als tweede prijs van de hand gegaan bij het blikgooien.
Hand in hand schuifelden Boele en Hendrikje Te Pas door het hek. Dat was
verwonderlijk, want Hendrikje, inmiddels tegen de tachtig, had ze bij vlagen
niet meer helemaal op een rij. Haar Boele, die een kleine zestig jaar onder de
plak had gezeten, zag daarin zijn kans op wraak. Met enige regelmaat joeg hij
haar schrik aan door zich voor te doen als een wildvreemde. Dan maakte hij
haar wijs dat hij de meteropnemer was die het licht kwam afsluiten, de aflegger
van de begrafenisvereniging die haar de maat moest nemen of iemand van de
vleeskeuring die slechte gehaktballen in beslag nam. Op die dagen beefde
Hendrikje van ellende, want die vreemdeling bleef ook nog altijd slapen.
Vanavond leken de twee echter goed in orde.
Alleen de Wamsen ontbraken. Als God de Here een bazaar had gewild, had
hij er in de Bijbel zijn zegen wel over uitgesproken, meende varkensboer Wolter
Wams. Bovendien kon hij het niet hebben dat de fokzeug Jeremia ii van Mans
Wedeman was uitverkoren voor het gewicht raden. Een min zwijn, had Wolter
gegromd.
Bij de sjoelbak keken de vrouwen half besmuikt, half jaloers naar het viermaands
buikje van Riekie. En de mannen langs de wand lieten hun ogen goedkeurend
gaan over zomerjurkje dat haar lijf strak omsloot en over de lange
roomblanke benen.
Het merendeel van de ingebrachte spullen ging vlot van de hand. En zo kon
ook vrouw Pruntel al om half negen opgetogen vaststellen dat haar gehaakte
oorwarmers verkocht waren. 'Roofgoed,' kefte ze tegen buurvrouw
Schonewille. 'Net roofgoed.'
Buurvrouw Schonewille riep snibbig terug dat haar kruikenzak al om kwart
over acht weg was.
Het was een geruststellende gedachte dat er volgend jaar op de bazaar zeker
weer oorwarmers en een kruikenzak zouden worden ingebracht.