Schrijvers om de Noord
Piet Piryns
Halfje Lanoye gesneden
Hoe vaak is de poëzie, in navolging van God, al niet doodverklaard? 'In 2000', zo voorspelde de Vlaamse dichter Herman de Coninck in 1991, 'is de poëzie
afgeschaft. In 2001 is ze er weer. Maar verkopen zal ze nooit.' En Gerrit Komrij
viel hem bij: 'Er zijn genres die uitsterven: het luitspel en het Latijn zijn ook verdwenen.
En zo vrees ik dat de poëzie zijn beste tijd heeft gehad. Zie je nog mensen
met elkaar ruziemaken over een dichter? Zie je nu nog jongens met
Rimbaud naar bed gaan - ik bedoel met de livre de poche?'
Het is waar: dichtbundels verschijnen, een paar uitzonderingen als die van Jean
Pierre Rawie en Anna Enquist daargelaten, in een oplage van hooguit een paar
honderd exemplaren. Het probleem is dat niemand gedichten leest en iedereen
ze schrijft. De Stichting Speurwerk betreffende het Boek schat dat in Nederland
meer dan 600.000 mensen wel eens een versje plegen. Er wordt gedicht dat de
stukken eraf vliegen. De eerste de beste begrafenisondernemer kan het bevestigen:
het is een echte plaag. We nemen graag afscheid van onze dierbaren met
een zelfgemaakt adieu op rijm.
Het einde van de poëzie is dus nog niet in zicht. Politici nemen te pas, maar
vooral te onpas, Elsschot in de mond als ze weer eens moeten uitleggen hoe
moeilijk het is politieke idealen te realiseren. Ze mompelen dan iets over droom
en daad en praktische bezwaren. We vieren ieder jaar Gedichtendag met poëzie
op ansichtkaarten, affiches, T-shirts, bierviltjes, lucifersdoosjes en kussenslopen. De poëzie van de Antwerpse stadsdichter Tom Lanoye is zelfs op broodzakken
verkrijgbaar: een halfje Lanoye gesneden graag!
Poëzie is overal, maar de bundeltjes zijn vrijwel nergens. Het bracht de dichter
Bertus Aafjes ooit tot de verzuchting: 'Een dichter schrijft slechts voor een dichter
verzen / en voor wat vrouwen die ze niet begrijpen.' Maar hoe komt het dan
dat bijvoorbeeld de Nacht van de Poëzie in Utrecht jaar na jaar vele duizenden
bezoekers trekt? En waarom heeft Schiermonnikoog nu zelfs een poëziedriedaagse?
Het lezen van poëzie is in principe een solitaire aangelegenheid - het beluisteren
ervan een zaak van samenhorigheid. Het was de criticus Guus Middag die
als eerste het verband signaleerde tussen het toenemende succes van poëziemanifestaties
en de ontkerkelijking. Mensen willen blijkbaar gesticht worden -
als het niet meer door het woord van God is, dan door het woord van Rutger
Kopland. In zijn opstel Het einde van de poëzie omschreef Herman de Coninck
poëzie als 'religie voor ongelovigen, een gelaïciseerd wonder, een liturgie ter
viering van het feit dat er geen leven is na de dood. Kortom: de troost van het
pessimisme'.
Het is maar een theorietje natuurlijk. En dus een zaak van believers en disbelievers.
Want je zou ook Komrij kunnen citeren: Bedaar, bedaar, het is maar poëzie.'